Grondlegger van de osteopathie is de Amerikaanse arts Andrew Taylor Still (1828-1917).
Hij kwam tot het inzicht dat alle weefsels in het lichaam een bepaalde mate van beweeglijkheid (horen te) hebben. Ook constateerde hij dat deze beweeglijkheid van weefsels en de samenwerking tussen de verschillende systemen binnen het lichaam van wezenlijk belang zijn om het lichaam gezond te houden.
Voor Still was een ziekte geen oorzaak maar een effect, een gevolg van te weinig energie, te weinig voedingsstoffen of een ophoping van afvalstoffen. De behandelaar moest als een monteur op zoek naar de kink in de kabel, bijvoorbeeld een afknelling van een zenuw of een bloedvat. Dit vereist een individuele benadering, want ieder lichaam en dus iedere patiënt is anders.
De samenwerking tussen de verschillende systemen binnen het lichaam en de beweeglijkheid van de weefsels werden voor hem van groot belang bij het onderzoeken en behandelen van patiënten. Hij zocht naar manieren om met zijn handen de beweeglijkheid van weefsels te herstellen en zo het lichaam aan te zetten zichzelf te herstellen. Op 22 juni 1874 noemde hij zijn methode osteopathie.
Het woord osteopathie is een samentrekking van twee woorden: het Griekse ‘osteon’ (bot) en ‘pathos’ (ziekte). Letterlijk vertaald betekent osteopathie dus ‘ziekte van het bot’. Dit dekt de lading van de osteopathie niet helemaal, maar Dr. A.T. Still zei: “I wanted to call my science Osteopathy and I did not care what Greek scolars said about it.” Meer vrij vertalen we osteopathie als het ‘het voelen van ziekte van weefsel’.
In 1891 stichtte Still ‘The American School of Osteopathy’. Via Engeland en Frankrijk is de osteopathie in Europa bekend geworden. In Nederland is de osteopathie nog relatief jong, de eerste osteopaten vestigden zich in 1985 in Nederland.